Thuis in uw branche

Kabinet legt voorstel nieuw box 3-stelsel voor

  • Publicatiedatum: 11-9-2023
Euromunten

Afgelopen vrijdag 8 september heeft het kabinet het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 ter internetconsultatie voorgelegd. In dit voorstel vindt de box 3-heffing vanaf 2027 in beginsel plaats op basis van het werkelijke rendement.

Wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3

In het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 worden vanaf 2027 in box 3 in principe alle voordelen belast die, onder welke naam en in welke vorm dan ook, verkregen worden uit bezittingen en schulden. Het totale werkelijke rendement wordt belast, in het voorstel aangeduid met het 'totaalvoordeel'. Dit betreft zowel het directe rendement (bijvoorbeeld rente, huurinkomsten en dividend na aftrek van kosten) als het indirecte rendement (de waardeontwikkeling).

Totaalvoordeel versus totaalwinst

De belasting van het 'totaalvoordeel' lijkt in de basis op de 'totaalwinst' uit het stelsel voor ondernemers in de inkomstenbelasting en voor lichamen in de vennootschapsbelasting. Voor het 'totaalvoordeel' wordt artikel 3.25 Wet IB 2001 dan ook van overeenkomstige toepassing verklaard.

Zo geldt voor de bepaling van het 'totaalvoordeel' ook een zakelijkheidstoets zoals die ook binnen het totaalwinstregime van toepassing is. Kostenaftrek is in het voorstel uitsluitend mogelijk voor kosten die verband houden met de inning, het behoud en de verwerving van het totaalvoordeel. Uitgaven met een gemengd karakter zijn (deels) niet aftrekbaar. Hetzelfde geldt voor kosten waarvan het niet wenselijk geacht wordt dat deze aftrekbaar zijn en kosten ten behoeve van de belastingplichtige. Voor de wettelijke bepalingen wordt hiervoor aansluiting gezocht bij artikel 3.14, 3.15 en 3.16 van de Wet IB 2001.

Afwijkend is dat de belasting over de waardeontwikkeling in box 1 en box 2 en in de vennootschapsbelasting vorm is gegeven als een vermogenswinstbelasting, terwijl in het voorstel in box 3 als hoofdregel een vermogensaanwasbelasting gaat gelden.

Hoofdregel: vermogensaanwasbelasting

Hoofdregel in het voorstel is dat de waardeontwikkeling (het indirecte rendement) belast wordt volgens een vermogensaanwasbelasting. Hierbij wordt de waardeontwikkeling van het vermogen elk jaar belast, ook de ongerealiseerde waardeontwikkeling (winsten of verliezen).

Het indirecte rendement bedraagt het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van het vermogensbestanddeel aan het begin van het kalenderjaar en aan het einde van het kalenderjaar. Voor stortingen en onttrekkingen in het vermogensbestanddeel gedurende het kalenderjaar vindt een correctie plaats.

De vermogensaanwasbelasting geldt in het voorstel voor alle vermogensbestanddelen, behalve voor bank- en spaartegoeden, onroerende zaken en bepaalde niet-beursgenoteerde aandelen.

Uitzondering: bank- en spaartegoeden

Voor bank- en spaartegoeden is in het voorstel een uitzondering opgenomen. Bij dit vermogen wordt alleen het directe rendement (rente na aftrek van de kosten) belast en niet de eventuele waardeontwikkeling (het indirecte rendement). De vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting geldt dus niet voor bank- en spaartegoeden.

De belastingplichtige moet wel zowel juridisch als economisch eigenaar zijn. Als dat niet het geval is, wordt dit vermogensbestanddeel in het voorstel belast volgens de hoofdregel  van de vermogensaanwasbelasting.

Uitzondering: vermogenswinstbelasting voor onroerende zaken en bepaalde aandelen

Het indirecte rendement van onroerende zaken en bepaalde niet-beursgenoteerde aandelen wordt niet volgens een vermogensaanwasbelasting belast, maar volgens een vermogenswinstbelasting. Dat betekent dat pas bij realisatie (meestal bij verkoop) de waardewinst of het -verlies belast wordt. Tevens zal bij overlijden of emigratie een realisatiemoment gecreëerd worden.

De vermogenswinstbelasting geldt in het voorstel niet voor alle niet-beursgenoteerde aandelen maar alleen voor aandelen in familiebedrijven of innovatieve start-ups en scale-ups.

Uitzondering: forfait voor eigen gebruik onroerende zaak

Het directe rendement bij onroerende zaken en bepaalde niet-beursgenoteerde aandelen wordt in het voorstel op dezelfde manier belast als bij de andere vermogensbestanddelen waarvoor de vermogensaanwasbelasting geldt.

Uitzondering hierop vormen onroerende zaken in eigen gebruik. Hier wordt voor de bepaling van de economische huurwaarde van het eigen gebruik een forfait voorgesteld op vergelijkbare wijze als nu in de winstsfeer. Het forfait vormt een weergave van de gemiddelde bruto jaarhuur die voor de onroerende zaak ontvangen zou kunnen worden, verminderd met de gemiddelde kosten die samenhangen met de verhuur.

Uitzondering: forfait voor één woning in eigen gebruik

Voor één woning in box 3 die hoofdzakelijk (70% of meer) voor eigen gebruik ter beschikking staat, is in het voorstel een ander forfait opgenomen. Dit forfait omvat zowel het directe rendement van het eigen gebruik, de kosten (waaronder financieringskosten die daarom niet separaat aftrekbaar zijn) als het indirecte rendement (de waardeontwikkeling). De belastingplichtige kan voor de belastingheffing in box 3 voor deze woning dus volstaan met toepassing van dit forfait.

Toepassen van dit forfait is maar mogelijk op één woning naar keuze. Voorwaarde voor toepassing is dat de WOZ-waarde van de woning op het moment van keuze lager is dan € 1.200.000. De keuze kan niet later worden herzien. De eigen woning blijft in het voorstel overigens in box 1.

Eigen gebruik roerende zaken

Eigen gebruik van roerende zaken zoals een auto, caravan of boot blijft buiten de box 3-heffing, net als nu al het geval is.

Vorderingen en schulden

Voor vorderingen en schulden geldt in het voorstel de vermogensaanwasbelasting. Zij worden gewaardeerd tegen de waarde in het economische verkeer. Alleen als sprake is van een geldlening tussen natuurlijke personen mag de vordering gewaardeerd worden op nominale waarde.

Verder wordt voorgesteld om een kwijtscheldingsvoordeelvrijstelling in te voeren, zodat voorkomen wordt dat een kwijtschelding bij de schuldenaar leidt tot belastingheffing in box 3. Overigens wordt voorgesteld om de huidige schuldendrempel in box 3 in het nieuwe stelsel te laten vervallen.

Voor de zakelijkheidstoets van vorderingen en schulden wordt een doelmatigheidstoets voorgesteld. Als de afgesproken rente niet meer dan een bepaald bedrag of percentage afwijkt van de marktrente hoeft deze rente dan niet gecorrigeerd te worden.

Verliesverrekening

In het voorstel is de mogelijkheid van verliesverrekening opgenomen. Zo kan een verlies in box 3 verrekend worden met box 3-inkomen in de volgende jaren (zonder beperking in het aantal jaren). Verliezen tot een nog nader te bepalen relatief gering bedrag worden niet in de verliesbeschikking vastgesteld en kunnen in het voorstel dus niet worden verrekend.

In de memorie van toelichting is de overweging opgenomen om verliesverrekening met het voorgaande jaar mogelijk te maken.

Handhaving vrijstellingen en waarderingsregels

De vermogensbestanddelen die in het huidige box 3-stelsel vallen, zullen ook in het nieuwe stelsel in box 3 vallen. Vermogen dat in box 1 of box 2 valt, zal (net als nu) niet in box 3 vallen. Verder blijven de huidige vrijstellingen zoveel mogelijk gehandhaafd in het voorstel. Datzelfde geldt voor de waarderingsregels. Hoofdregel blijft dat de bezittingen en schulden gewaardeerd worden naar de waarde in het economische verkeer.

De overgang naar heffing op basis van werkelijk rendement betekent voor bepaalde vrijstellingen dat deze anders vorm worden gegeven of afgeschaft worden. Zo wordt voorgesteld om de vrijstelling voor groen sparen en beleggen af te schaffen, maar gelijktijdig de heffingskorting hiervoor te verhogen.

Toerekening vermogen

Het totaalvoordeel van een vermogensbestanddeel wordt in het voorstel toegerekend aan de eigenaar van het vermogensbestanddeel. Bij fiscaal partners wordt het totaalvoordeel gezamenlijk bepaald en naar vrije keuze van de partners toegedeeld.

Voorgesteld wordt om genotsrechten in het nieuwe stelsel op nihil te waarderen. Dit betekent dat de vermogensaanwas of vermogenswinst volledig belast wordt bij de blooteigenaar. De reguliere voordelen worden overigens wel belast bij degene waar deze opkomen.

Overig

Uit het voorstel komt onder meer ook nog het volgende naar voren:

  • Het nieuwe box 3-stelsel gaat uit van het nominale werkelijke rendement. Dit betekent dat geen rekening gehouden wordt met inflatie bij de berekening van het rendement.
  • Het heffingvrije vermogen uit het huidige stelsel komt in het nieuwe stelsel terug als een heffingvrij inkomen.
  • De antiboxhopbepalingen uit artikel 2.14 derde lid, onderdelen b, c, en d Wet IB 2001 komen te vervallen.
  • Voor belastingplichtigen met box 3-vermogen zal een administratieplicht ingevoerd worden. Zij moet relevante documenten over hun inkomen uit vermogen gaan bijhouden en bewaren.

Reageren op internetconsultatie

Ondanks de demissionaire status heeft het demissionaire kabinet ervoor gekozen om door te gaan met een voorstel voor box 3-heffing op basis van werkelijk rendement om dat voorstel nu vervolgens ter internetconsulatie voor te leggen. De hoop is dat hierdoor het nieuwe kabinet straks het dossier snel kan oppakken zodat de beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2027 mogelijk is.

Definitieve keuzes door nieuw kabinet

Het voorgelegde voorstel moet niet gezien worden als een voldragen wetsontwerp. Het nieuwe kabinet kan het voorstel en de reactie hierop gebruiken bij de vormgeving van het nieuwe box 3-stelsel. Uiteraard kan het nieuwe kabinet hierin andere keuzes maken dan nu in het voorstel zijn opgenomen. Het wetsvoorstel moet uiterlijk in de zomer van 2024 bij de Tweede Kamer worden ingediend om inwerkingtreding per 1 januari 2027 te halen.

SRA zal reageren op de internetconsultatie. Vanuit de Fiscale commissie is een projectgroep samengesteld die binnenkort hiervoor bijeenkomt.

Bronnen