SKM1
Naslag, cursusaanbod en nieuws
Er wordt een code naar je e-mailadres gestuurd. Om in te loggen vul je deze code in de volgende stap in.
Is jouw kantoor wel lid, maar heb je nog geen account? Klik hier om een account aan te vragen.
Er is een code naar je e-mailadres gestuurd. Om in te loggen, vul je deze hieronder in.
Op 6 juni 2024 oordeelde de Hoge Raad dat de Wet rechtsherstel box 3 (2017-2022) en de Overbruggingswet box 3 (vanaf 2023) nog steeds het verdragsrechtelijke discriminatieverbod en het eigendomsgrondrecht schenden als het forfaitaire rendement van de Wet rechtsherstel box 3/Overbruggingswet box 3 hoger is dan het werkelijke rendement. De Hoge Raad gaf in de arresten van 6 juni 2024 en latere data een aantal nadere regels voor de berekening van het werkelijke rendement. In deze samenvatting een overzicht van de stand van zaken vanaf de arresten van de Hoge Raad van 6 juni, 14 juni, 2 augustus en 20 december 2024 en het door de Tweede Kamer op 12 juni 2025 en door de Eerste Kamer op 8 juli 2025 aangenomen wetsvoorstel Wet tegenbewijsregeling box 3.
Informatie over het Rechtsherstel box 3 (2017-2022) tot de arresten van 6 juni 2024 is opgenomen in het de samenvatting Rechtsherstel box 3 (2017-2022) en op de pagina Rechtsherstel box 3 (2017-2022). Informatie over de Overbruggingswet box 3 tot de arresten van 6 juni 2024 is opgenomen in de samenvatting Overbruggingswet box 3 (2023-2027) en op de pagina Overbruggingswet box 3 (2023-2027).
De Hoge Raad oordeelde in het Kerstarrest van 24 december 2021 dat het box 3-stelsel vanaf 2017 een inbreuk vormde op het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en de bescherming van eigendomsrecht van artikel 1 EP als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement. In de casus die op 24 december 2021 bij de Hoge Raad voorlag, bood de Hoge Raad rechtsherstel door te heffen over het werkelijke rendement.
De wetgever heeft vervolgens de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: Herstelwet) geïntroduceerd. Deze Herstelwet kent een aangepaste berekeningssystematiek met rendementspercentages die het werkelijke rendement zo goed mogelijk moeten benaderen, en een fictieve beleggingsmix. De wet hanteert echter nog steeds forfaitaire rendementspercentages en houdt weliswaar tot op zekere hoogte rekening met de werkelijke samenstelling van het vermogen. Maar de vraag die opkwam is of dat voldoende was. Daarom is de vraag aan de rechter voorgelegd of de Herstelwet niet nog steeds in strijd is met Europees recht.
De Hoge Raad oordeelde op 6 juni,14 juni, 2 augustus en 20 december 2024 in verschillende procedures dat voor alle andere bezittingen dan banktegoeden nog steeds het probleem bestaat dat leidt tot een schending van het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en van het eigendomsrecht van artikel 1 EP. Voor deze bezittingen wordt het forfaitaire rendement namelijk op dezelfde wijze berekend als onder het oude box 3-stelsel. De Hoge Raad oordeelde daarom dat als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement, ook de Herstelwet in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM en het eigendomsrecht van artikel 1 EP. Hetzelfde geldt voor de Overbruggingswet 2023 die vanaf 2023 van toepassing is.
Als het forfaitaire rendement hoger is dan het werkelijke rendement moet naar het oordeel van de Hoge Raad dus rechtsherstel worden verleend. De belastingaanslag moet dan zo ver worden verminderd dat alleen nog belasting in box 3 betaald wordt over het werkelijke rendement.
De Hoge Raad geeft in de arresten een aantal regels voor de bepaling van het werkelijke rendement. De Hoge Raad sluit hiervoor zoveel mogelijk aan bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen had bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3. Voor de vaststelling van het werkelijke rendement:
De Hoge Raad geeft aan dat als bij het vaststellen van een belastingaanslag op basis van het werkelijke rendement ook het werkelijke rendement op bezittingen in het buitenland betrokken is, de voorschriften over voorkoming van dubbele belasting van toepassing zijn. De Hoge Raad geeft daarbij ook aanwijzingen over de invulling van bepaalde begrippen (zie r.o. 5.3 in ECLI:NL:HR:2024:704 en ECLI:NL:HR: 2024:705).
De staatssecretaris gaf in Kamerbrieven van 18 juli 2024 en 17 september 2024 een analyse van de invulling van het begrip werkelijk rendement en bereidde wetgeving voor om de heffing in box 3 in overeenstemming te brengen met de arresten van de Hoge Raad door middel van de introductie van een wettelijke tegenbewijsregeling. Daar waar de Hoge Raad zich over de bepaling van het werkelijke rendement niet expliciet heeft uitgesproken wordt in deze tegenbewijsregeling het uitgangspunt van de Hoge Raad gevolgd dat zoveel mogelijk moet worden aangesloten bij het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen had bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3. Het wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3 werd op 5 december 2024 aanhangig gemaakt bij de Raad van State.
De Raad van State publiceerde op 17 februari 2025 haar advies over het wetsvoorstel tegenbewijsregeling box 3. De Raad van State merkte onder meer op dat het wetsvoorstel de Belastingdienst voor een haast onmogelijke opgave stelt en adviseerde om mitigerende maatregelen te treffen om de uitvoering te ontzien. De Raad van State merkte op dat als de tegenbewijsregeling niet doenbaar en uitvoerbaar is, deze uiteindelijk niet bijdraagt aan het rechtsherstel van belastingplichtigen.
Het wetsvoorstel is op 12 juni 2025 door de Tweede Kamer en op 8 juli 2025 door de Eerste Kamer aangenomen.
In de Wet tegenbewijsregeling box 3 is – op hoofdlijnen – de volgende invulling van de berekening van het werkelijke rendement opgenomen:
De volgende doelgroepen kunnen van de wet tegenbewijsregeling box 3 gebruikmaken als hun werkelijke rendement (berekend volgens deze wet) lager is dan het wettelijke forfaitaire rendement.
Belastingjaren vanaf 2021
Voor de belastingjaren vanaf 2021 kunnen alle belastingplichtigen van de wettelijke tegenbewijsregeling gebruikmaken.
Belastingjaar 2020
Om gebruik te kunnen maken van de wettelijke tegenbewijsregeling moet de belastingplichtige voor het belastingjaar 2020 een definitieve aanslag hebben die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond (of nog opgelegd moest worden). Als de aanslag 2020 ondertussen wel onherroepelijk vast is komen staan of nog onherroepelijk vast komt te staan, moet de belastingplichtige binnen de vijfjaarstermijn een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan of nog doen. Voor het belastingjaar 2020 is dat nog mogelijk tot eind 2025.
Belastingjaar 2019
Om gebruik te kunnen maken van de wettelijke tegenbewijsregeling moet de belastingplichtige voor het belastingjaar 2019 een definitieve aanslag hebben die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststond (of nog opgelegd moest worden). Als de aanslag 2019 ondertussen wel onherroepelijk vast is komen staan, moet de belastingplichtige binnen de vijfjaarstermijn een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan. Voor het belastingjaar 2019 was dat mogelijk tot eind 2024.
Belastingjaar 2018
Om gebruik te kunnen maken van de wettelijke tegenbewijsregeling moet de belastingplichtige volgens de Kamerbrief voor het belastingjaar 2018 een definitieve aanslag hebben die of meeliep in de massaal bezwaarprocedure of ontvangen is ná het kerstarrest. Daarnaast moet de belastingplichtige binnen de vijfjaarstermijn, dus uiterlijk 31 december 2023, een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan.
Belastingjaar 2017
Om gebruik te kunnen maken van de wettelijke tegenbewijsregeling moet de belastingplichtige volgens de Kamerbrief voor het belastingjaar 2017 een definitieve aanslag hebben die of meeliep in de massaal bezwaarprocedure of ontvangen is ná het kerstarrest. Daarnaast moet de belastingplichtige binnen de vijfjaarstermijn, dus uiterlijk 31 december 2022, een verzoek om ambtshalve vermindering hebben gedaan.
Door de arresten van 6 en 14 juni 2024, 2 augustus 2024 en 20 december 2024 heeft een belastingplichtige voor de jaren 2017 tot en met 2022 te maken met drie berekeningen: het forfaitaire rendement van de oude box 3-wet, het forfaitaire rendement van de Herstelwet en het werkelijke rendement volgens de voorgestelde wettelijke tegenbewijsregeling.
De box 3-heffing wordt als volgt vastgesteld:
Voor de Overbruggingswet box 3 heeft de belastingplichtige vanaf 2023 te maken met twee berekeningen: het forfaitaire rendement van de Overbruggingswet en het werkelijke rendement volgens de voorgestelde wettelijke tegenbewijsregeling. Is het werkelijke rendement lager dan het forfaitaire rendement? Dan wordt de box 3-heffing berekend op basis van het werkelijke rendement.
De Hoge Raad heeft ook antwoord gegeven op de vraag of een belastingplichtige recht heeft op rentevergoeding als zijn aanslag IB is verlaagd omdat hij rechtsherstel heeft gekregen. De wet biedt geen mogelijkheid tot vergoeding van een dergelijke rente. Dat is in beginsel niet in strijd met het EVRM, aldus de Hoge Raad. Dit kan alleen anders zijn als bij berekening van de wettelijke rente over de belastingvermindering, deze wettelijke rente hoger is dan de belastingvermindering zelf.
De Belastingdienst houdt het opleggen van definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2022, 2023 en 2024 aan als daarin box 3-inkomen is opgenomen dat uit meer bestaat dan alleen banktegoeden. In verband met verjaring gaat de Belastingdienst vanaf juli/augustus in batches definitieve aanslagen IB 2022 opleggen.
Op 9 juli 2025 is het formulier Opgaaf werkelijk rendement (OWR) online beschikbaar gekomen. Als een belastingplichtige gebruik wil maken van de tegenbewijsregeling is gebruik van het OWR-formulier verplicht. Tot zes weken na inzending van het formulier kunnen echter ook nog nadere stukken worden ingediend.
De Belastingdienst stuurt attentiebrieven naar alle belastingplichtigen van wie de aanslag nog niet definitief is opgelegd. Dit gebeurt in fases en per belastingjaar. Zijn bijvoorbeeld de aanslagen 2022, 2023 en 2024 nog niet definitief opgelegd, dan ontvangt de belastingplichtige dus drie brieven.
De Belastingdienst stuurt motiveringsbrieven naar alle belastingplichtigen die een bezwaar of verzoek om ambtshalve vermindering indiende. Ook dit gebeurt in fases, maar in de motiveringsbrieven worden verschillende belastingjaren wel gecombineerd. De belastingplichtige ontvangt dus maar 1 motiveringsbrief.
Hoeveel tijd er beschikbaar is om na ontvangst van de attentiebrief of motiveringsbrief het formulier OWR in te dienen, is afhankelijk van de vraag of het een attentiebrief of een motiveringsbrief is en wie de oorspronkelijke aangifte indiende:
Nadat het beoogde wettelijke kader bekend was, adviseerde SRA de leden al om niet te wachten met het opvragen van informatie bij klanten tot de publicatie van het formulier OWR maar klanten al eerder te informeren. Hiervoor kon gebruik gemaakt worden van een door SRA ontwikkelde modelbrief “Tegenbewijsregeling box 3: wat kun je nu al doen?". Inmiddels is een nieuwe modelbrief “Tegenbewijsregeling box 3: wat kunt u nu al doen?” beschikbaar.
Vanaf de aangifte IB 2025 wordt het mogelijk om in de aangifte al gebruik te maken van de tegenbewijsregeling en het werkelijk rendement op te geven. Beoogd is dat Nederlandse financiële instellingen vanaf het belastingjaar 2027 het werkelijk rendement van beleggingen verzekeringen renseigneren aan de Belastingdienst. Deze kunnen dan vanaf het belastingjaar 2027 vooraf ingevuld worden in het kader van de tegenbewijsregeling.
De Belastingdienst heeft met dagtekening 27 mei 2025 een grote hoeveelheid definitieve aanslagen IB 2021 opgelegd. In verband met verjaring gaat de Belastingdienst vanaf juli/augustus in batches definitieve aanslagen IB 2022 opleggen. In de definitieve aanslagen IB/PVV 2021 en 2022 is waarschijnlijk nog geen rekening gehouden met de wet tegenbewijsregeling box 3. De belastingplichtige kan het OWR-formulier afwachten en hoeft - aldus de Belastingdienst - geen bezwaar in te dienen als hij alleen een beroep wil doen op toepassing van het werkelijk rendement overeenkomstig de Wet tegenbewijsregeling box 3.
Als een belastingplichtige echter niet wil aansluiten bij de Wet tegenbewijsregeling box 3 of daaraan twijfelt, is het verstandig om tijdig bezwaar te maken tegen de definitieve aanslag IB. Tijdig is binnen zes weken na dagtekening van de aanslag.
Verder is bezwaar maken nodig als de belastingplichtige de verdeling tussen partners wil wijzigen. Wordt nu niet tijdig bezwaar gemaakt, dan blijft de verdeling tussen partners zoals die in de ingediende aangifte is gekozen namelijk ook van toepassing op het werkelijk rendement.
Een andere reden om bezwaar te maken is als de belastingplichtige een beroep wil doen op een individuele buitensporige last. En dus ook als de belastingplichtige het niet eens is met de berekeningswijze van het werkelijk rendement volgens de Wet tegenbewijsregeling box 3 (de belastingplichtige wil bijvoorbeeld kosten aftrekken of geen huurinkomsten aangeven), moet de belastingplichtige tijdig in bezwaar tegen de definitieve aanslag.
Zie voor meer informatie de berichten Beoordeel of bezwaar tegen definitieve aanslagen IB met box 3 nodig is en Advies om tijdig bezwaar te maken tegen definitieve aanslag IB 2022 met box 3. Eerder wees SRA de leden ook al op de mogelijke te ondernemen actie na ontvangst van een definitieve aanslag IB met met box-3 inkomen. Zie de berichten Doelgroep nader rechtsherstel box 3 bekend: wel of geen bezwaar box 3?,Box 3 en villabelasting: controleren definitieve aanslagen IB/PVV (2021) en Voor spaarders in box 3 gelden de 6 juni-arresten.
Uiteraard is het ook van belang tijdig bezwaar aan te tekenen als men het met andere onderdelen van de aanslag niet eens is. Dit geldt uiteraard voor alle aanslagen IB/PVV die je voor klanten ontvangt, dus ook voor aanslagen over eerdere of latere jaren.
SRA heeft een pagina ingericht voor de veel gestelde vragen en antwoorden over de tegenbewijsregeling box 3.
Verhoging forfait overige bezittingen en verlagen heffingvrij vermogen vanaf 2026
Al eerder aangekondigd en de Voorjaarsnota 2025 ook opgenomen is het voornemen om vanaf 2026 het forfait voor overige bezittingen te verhogen en het heffingsvrije vermogen te verlagen. Het forfait voor overige bezittingen wordt dan verhoogd met 1,78% en het heffingsvrije vermogen verlaagd naar ongeveer € 51.396. Dit om de budgettaire derving op te vangen van het uitstel van het nieuwe box 3-stelsel op basis van werkelijk rendement van 2027 naar 2028. Het forfait voor 2026 is nog niet bekend, maar als deze stijging op het forfait voor 2025 voor overige bezittingen zou worden toegepast, zou dit uitkomen op 7,66%.
Aan de arresten van de Hoge Raad van 6 juni, 14 juni, 2 augustus en 20 december 2024 is veel rechtspraak vooraf gegaan. Ook na deze arresten verschijnt uiteraard nog rechtspraak. Een selectie van deze rechtspraak is door SRA hier verzameld.
In het dossier box 3 is informatie te vinden over box 3. Zo is in elk van de volgende dossieronderdelen onder meer een overzichtsartikel met de belangrijkste verwijzingen opgenomen, het laatste nieuws en verwijzingen naar publicaties van SRA:
Neem voor meer informatie contact op met:
Bureau Vaktechniek
E vaktechniek@sra.nl
T 030 656 60 60