Helpdesk SRA-Vaktechniek

Wij hebben een vraag met betrekking tot de BOR-bezitstermijn van artikel 35d SW 1956. Het betreft de situatie dat een aanmerkelijkbelanghouder alle aandelen bezit van Holding BV en Holding BV alle aandelen bezit van twee deelnemingen – A BV en B BV – en daarnaast een 50%-belang houdt in X BV. Deze structuur bestaat reeds meer dan tien jaar.

Een klant van ons heeft een BV-structuur. In 2022 bedroeg de omzet € 13 miljoen. In 2023 € 16 miljoen. Balanstotaal is € 10 miljoen. FTE is ruim onder de 50. Eind vorig jaar ben ik bij een SRA-cursus geweest (juridische aspecten in de accountantspraktijk) en daar werd stellig aangegeven dat conform nieuwe regelgeving het vergelijkende jaar (hier: 2022) ook langs de meetlat van verhoogde grensbedragen wordt gelegd.

Onze cliënten (echtpaar) hebben samen een vennootschap onder firma, waarin een horecaonderneming wordt uitgebaat. In 2023 zijn de activiteiten en de inventaris van deze onderneming verkocht. Nu zijn er plannen om - wederom in VOF-verband - een reisorganisatie te gaan exploiteren.

Bij een middelgrote onderneming die werkt met (onderhanden) projecten past men vaak voorfacturatie toe bij het ondertekenen van de opdracht. Men start de werkzaamheden pas op het moment dat de eerste termijnfactuur is voldaan.

Met enige regelmaat worden vragen met betrekking tot de in 2023 van kracht geworden excessieflenenwetgeving aan ons bureau voorgelegd. Vanwege de actualiteit en de snel naderende peildatum van 31 december 2023, hierbij een kleine greep uit deze vragen.

Voor een controleplichtige klant stellen wij de jaarrekening samen, waarna een ander accountantskantoor de wettelijke controle uitvoert. Door de controlerend accountant wordt een verklaring van oordeelonthouding afgegeven omdat er onvoldoende zekerheid is over de opbrengstverantwoording van een deel van de activiteiten (ca. 10% van de omzet).